De eerste van drie bijeenkomsten in de debat-serie Criteria van waarde in de geschiedschrijving op 22 april in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden ging ‘bewaarplaatsen’. Wat zijn de verantwoordelijkheid van professionals in het proces van verzamelen, behouden en openstellen?
Niet alles willen bewaren
Opvallend was dat de inleiders zich bepaald geen bewaarfetisjisten toonden. Dat wordt historici en zeker archivarissen vaak aangewreven. Maar hier heerste het besef dat het niet alleen onmogelijk, maar ook onwenselijk zou zijn om alles te willen bewaren. Charles Jeurgens, hoogleraar archivalistiek, opende zijn keynote-lezing met citaten van twee literatoren: Borges over het angstwekkende van total recall en Calvino over de noodzaak van ‘historische afvalverwerking’. De bekende metaforen over de noodzaak van het vergeten van veel dingen om ons een paar belangrijke zaken te kunnen herinneren, werden ook door de andere inleiders ingezet. Er bestond ook geen naïveteit over de aard van het selectieproces van ‘bewaarbaar-waardige’ zaken. Natuurlijk spelen daar culturele (voor)oordelen, politieke belangen en financiële afwegingen een rol. En zeker: prioriteiten en belangstelling verschuiven in de tijd. Het zal bij bewaren altijd om betwiste keuzes gaan. Zo legde de antropoloog Pieter ter Keurs de nadruk op het bestaan van meer belanghebbenden en gerechtigden dan alleen de professionals: vinders, aanbrengers, gebruikers, liefhebbers, bewoners. Al die groepen werken met hun eigen classificaties van het te bewaren materiaal en ze hechten er uiteenlopende betekenissen aan.
De fictie van selectielijsten
De inleiders en de zaal, goed gevuld met historici, archivarissen, museumconservatoren en een enkele bibliothecaris, bleken toch voldoende zelfvertrouwen in de eigen professionele integriteit en vaardigheid te hebben om dit zo netjes mogelijk te doen. Wel was er kritiek op de methodiek binnen officiële instellingen, vooral de overheid, waar met vaste protocollen voor bewaren en afstoten wordt gewerkt. Die geven een schijnzekerheid van controle en leiden in de praktijk tot standaardisering en versmalling van bewaard materiaal. Jeurgens noemde dit de ‘fictie van de selectielijsten’. Misschien, zo werd geopperd, moeten we niet teveel homogeniseren door alle databestanden met elkaar te verbinden en alle besluitvorming over bewaren op elkaar af te stemmen. In plaats daarvan kan een zekere rommeligheid wellicht heilzaam zijn voor de pluriformiteit van het bewaren.
Ontzamelen
Eigenlijk had men meer moeite met de andere kant van de médaille, het afstoten, ontzamelen en vernietigen van materiaal. Erkend werd dat dat inherent is aan het proces van bewaren: insluiting van materiaal en perspectieven betekent onherroepelijk ook uitsluiting van andere – en veel meer – bronnen en gezichtspunten. Dat is niet alleen moreel en emotioneel moeilijker dan het liefdevol opnemen van collecties en bestanden, het is ook technisch lastig. De paradox is, dat zorgvuldig ontzamelen meer tijd en arbeidskracht dreigt te gaan kosten dan verzamelen en conserveren.
Nieuwe problemen
Is het probleem nu acuter en groter dan vroeger? Sommigen wezen er op dat de genoemde inhoudelijke en administratieve problemen zo oud zijn als het verzamelen zelf. Misschien dan toch wel met een versnelling in de 19e eeuw, die niet voor niets de eeuw van de archivering wordt genoemd. Anderen vonden dat tegenwoordig, met de internetexplosie, de hoeveelheid van gegenereerde data zo exponentieel groeit, dat dat ook een kwalitatief verschil gaat betekenen. Het archiefbesluit uit 1995, met de procedure van de selectielijsten, dateert van net vóór de informatie-explosie en de daarin vastgelegde werkwijze is misschien niet meer adequaat voor de huidige wildgroei van data.
Niet alleen de kwantiteit neemt toe, ook de veranderlijkheid van de digitale data wordt steeds groter, wat de praktijk van het bewaren compliceert. De mogelijkheden en normen voor het bewaren verschuiven. Het gaat niet alleen om de vraag wat en hoeveel er gearchiveerd moet worden, maar ook om hoe er bewaard wordt, in welke vorm.
Games en websites bewaren
Illustratief is hier het voorbeeld dat Martin Berger gaf van computergames als cultuurproduct. Als we die willen archiveren dan moeten we niet alleen besluiten welke en hoeveel games in aanmerking komen, maar ook in welke vorm we ze willen bewaren. De hardware, de software of ook voorbeelden van de performance? Waarbij zeker dat laatste, de praktijk van het spelen, voortdurend aan veranderingen onderhevig is. Vergelijkbaar is het bewaren van websites door de Koninklijke Bibliotheek. Selectie is lastig (juist de meest kwetsbare, fragiele sites of toch maar de meer stabiele?), maar ook moet bepaald worden in welke vorm, op welk moment van hun presentatie op het net ze bevroren worden. De oplossing is nu om elk half jaar de uitgefilterde websites te ‘oogsten’.
Geen vast recept
Voor al deze problemen werden geen panklare oplossingen bedacht. De aanwezigen zagen als hun belangrijkste taak het benoemen en analyseren van deze problemen. Professionals, hier in de gedaante van historische onderzoekers, archivarissen en conservatoren, kunnen de vraagstukken inzichtelijk maken voor andere belanghebbenden en actoren. Dat geeft geen vast recept voor besluitvorming, maar maakt wel dat de stakeholders geïnformeerd worden, na moeten denken en vervolgens bewust kunnen handelen. Het in goede banen leiden van dat proces werd algemeen gezien als de verantwoordelijkheid van de beroepsgroep van historici. En men achtte zich daartoe wel degelijk geëquipeerd. Wat precies de specifieke expertise is die wij daarvoor meebrengen bleef wat onduidelijker. Het kwam neer op een combinatie van kennisleer, zindelijk redeneren, heuristische techniek, veldkennis en gevoeligheid voor de omgeving. Dat kunnen we in de vervolgsessies misschien nog wat scherper krijgen.
Ed Jonker (Universiteit Utrecht en lid van de KNHG-werkgroep Beroepsethiek)